Urine incontinentie

Aandrangincontinentie(‘urge-incontinentie”): er treedt plasdrang op bij het eerste signaal van de hersenen. Hierdoor moet men zich haasten om tijdig het toilet te bereiken en is men soms te laat.  Er is soms een pijnlijk gevoel alsof de blaas erg vol is. Hierdoor gaan men frequenter plassen en dit kan aanleiding geven tot een achteruitgang van de blaascapaciteit. We spreken dan van een ‘overactieve blaas’. Urge-incontinentie komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen en het aantal gevallen neemt toe met het klimmen der jaren. Het is één van de meest voorkomende vormen van incontinentie bij ouderen.

Normaal gesproken wordt het samentrekken van de blaasspier geregeld via de wil maar nu is de blaas als het ware ‘voor zichzelf begonnen’ en bepaalt zelf wanneer hij samentrekt.

Factoren

Factoren

Er zijn verschillende factoren die kunnen bijdragen aan het ontstaan van urge-incontinentie. Dit zijn:

  • Aandoeningen aan de blaas (bijvoorbeeld een blaasontsteking)
  • Blokkade van de blaasuitgang of de plasbuis (bijvoorbeeld door een vergrote prostaat of urinewegstenen)
  • Het drinken van caffeinehoudende dranken (bijvoorbeeld cola en koffie)
  • Alcoholgebruik
  • Overmatig gebruik van zoetstoffen
  • Zwaarlijvigheid
  • Stress (in spannende situaties, bijvoorbeeld een examen, reageert de blaas sneller op vulling met urine)
  • Onvoldoende functie van de bekkenbodemspieren (bijvoorbeeld door een slechte coördinatie, een verhoogde spanning of een vaginale bevalling)
  • Verkeerd gebruik van de bekkenbodemspieren door bijvoorbeeld niet rustig te tijd te nemen om te plassen of door psychische factoren na een nare ervaring rondom toiletgedrag of seksualiteit.
  • Aandoeningen aan het zenuwstelsel (waardoor de aansturing van de spieren gestoord is)
  • Operaties in het bekken (bijvoorbeeld verwijdering van de baarmoeder en prostaatoperaties).
  • Bestraling van het bekken

Diagnose

Diagnose

De diagnose van deze aandoening wordt gesteld door te luisteren naar het verhaal en de klachten van de patiënt. De voorgeschiedenis is hierbij belangrijk.

Vervolgens gebeurt er een lichamelijk onderzoek: er wordt bij vrouwen gekeken naar eventuele verzakkingen en naar de bekkenbodemtonus. Bij mannen gebeurt er een prostaatonderzoek.
Mogelijks dienen er aanvullende technische onderzoeken te gebeuren. Dit kan een urine-analyse zijn, een echografie van nieren, blaas of prostaat, een plasproef (uroflow) of een urodynamisch onderzoek. Dit is een onderzoek waarbij de functie van de blaas (opslagcapaciteit en plasfase) worden beoordeeld.

Er kan u worden gevraagd een plasdagboek bij te houden.

Behandeling

Behandeling

Deze aandoening kan op verschillende manieren worden behandeld:

  • Levensstijladvies
  • Blaastraining
  • Medicatie: Sommige medicatie onderdrukt de blaassamentrekking zodat er minder instabiliteit optreedt en de blaascapaciteit toeneemt. De bijwerkingen zijn echter droge mond, slechte smaak en constipatie zodat niet alle patiënten de medicatie blijven nemen. Er is nieuwe medicatie op de markt met minder bijwerkingen, maar ze is helaas erg duur en wordt niet altijd terugbetaald.
  • Botox-injecties in de blaas: deze ingreep gebeurt onder een lokale of een korte algemene verdoving. U mag enkele uren na deze ingreep naar huis. Via een camera wordt er langs de natuurlijke weg in de blaas gekeken. Op deze manier wordt botulinetoxine in de blaas geïnjecteerd. Dit is een krachtige spierontspanner.
  • Sacrale zenuwstimulatie: Hierbij worden zenuwen die de blaas direct of indirect beïnvloeden elektrisch geprikkeld. Deze prikkeling zorgt ervoor dat de blaas of de darmen beter functioneren en het ongewilde verlies van urine en/of ontlasting wordt voorkomen. Er wordt hiervoor een batterij en een electrode geïmplanteerd. Alvorens over te gaan tot implantatie, gebeurt er eerst een proefstimulatie.
  • Blaasvergroting: De capaciteit van de blaas wordt vergroot door een stuk dunne darm op de blaas te hechten.

Inspanningsincontinentie (“stressincontinentie”)

Inspanningsincontinentie (“stressincontinentie”)

Dit is de meest voorkomende vorm van ongecontroleerd urine verlies. Hierbij treedt er urineverlies op ten gevolge van plotselinge drukverhoging in de buik, zoals bijvoorbeeld bij opstaan, bukken, tillen, hoesten, niezen, lachen of sporten. De verhoogde buikdruk (waarbij ook verhoogde druk op de blaas) kan onvoldoende door de sluitspier van de blaas worden opgevangen en ongewild urineverlies is het gevolg.
Bij vrouwen is deze vorm verantwoordelijk voor dertig tot vijftig procent van alle incontinentieproblemen. Ook jonge vrouwen kunnen er behoorlijk last van hebben.
Er zijn verschillende oorzaken van dit probleem:

  • Leeftijdsgebonden: bij het ouder worden verzwakken de bekkenbodemspieren
  • Bevallingen
  • Operaties in de onderbuik (baarmoeder)
  • Menopauze
  • Obstipatie
  • Chronisch hoesten 

De diagnose wordt gesteld door te luisteren naar het verhaal van de patiënte en een lichamelijk onderzoek.
Indien nodig gebeurt er nog een aanvullend urodynamisch onderzoek (blaasfunctieonderzoek)

Deze aandoening kan op verschillende manieren worden behandeld:

  • Bekkenbodemspieroefeningen
  • Operatief: door het plaatsen van een suburetrale sling (TOT): hierbij wordt er onder algemene verdoving een kunststof U-vormig bandje geplaatst onder het plaskanaal. Dit bandje duwt het plaskanaal toe bij drukverhoging in de buik zodat er geen urineverlies meer is. Deze ingreep gebeurt in dagopname of in kortverblijf (1 nacht hospitalisatie)

Overloopincontinentie

Overloopincontinentie

Urineverlies door overrekking van de blaas, waardoor de blaas niet meer wordt geledigd en continu overloopt.

Er zijn verscheidene oorzaken voor dit probleem:

  • Verminderde werking van spier in de blaaswand
  • Afvoer van urine vanuit de blaas wordt verhinderd door obstakel of vernauwing:
    • Stenen in de urinewegen.
    • Vergrote prostaat: vooral bij oudere mannen.
    • Verzakking (prolaps) bij vrouwen vernauwt de plasbuis of veroorzaakt een knik.
    • Zwelling van eierstokken en baarmoeder vernauwt de plasbuis.
    • Na operaties in het bekken.

De diagnose wordt gesteld door te luisteren naar het verhaal van de patiënt, aangevuld met een lichamelijk onderzoek. Indien nodig gebeuren er bijkomende technische onderzoeken zoals een echografie.

De arts bespreekt met u wat de beste behandeling is in uw geval: 

  • Intermittente sondage: Door deze techniek wordt urine uit de blaas verwijderd met een fijne gelubrifieerde katheter via het plaskanaal. Afhankelijk van de ernst van blaasledigingsstoornis moet dit tot 5x per dag uitgevoerd te worden. Dit kan gebeuren door een verpleegkundige, of u kan zelf deze techniek leren. 
  • Sacrale neurostimulator (SNS): Een implanteerbaar apparaatje stuurt lichte elektrische pulsen naar de zenuwen die de blaas- en/of darmfuncties regelen. Hierdoor worden 'verkeerde' signalen omgezet in goede signalen en krijgt u zelf weer controle. 
  • Suprapubische sonde (SPS): Blaassonde die onder lokale verdoving wordt geplaatst via een kleine insnede (< 1 cm) in de buikwand, vlak boven het schaambeen.